Steeds geldt: Rustig aan en steeds uitproberen wat er verandert. Je krijgt er na verloop van tijd gevoel voor en handigheid in.
ROOD: Dit gebied kun je dunner maken als de toon te hard is.
Werk waaiervormig vanuit het midden tot net onder de rand. Leg voor deze bewerking je
rietje liever op een glasplaatje.
BLAUW: Deze gebieden zorgen voor het aanspreken en de staccato van het riet. Ze hoeven niet perse even dik/dun te zijn. Werk ze dus per stuk bij en kijk wat er verandert.
GROEN: Deze gebieden kun je wat dunner maken als je riet te zwaar is. Ze moeten allebei even dik/dun zijn. Als een rietje goed is, maar er zit een piep in, is een van de zijkanten waarschijnlijk dikker dan de ander. Werk voorzichtig naar de top toe.
GRIJS: Dit is het hart van het riet en dat zorgt voor de stevigheid. Hier mag je NOOIT iets af halen!!! (Behalve als het hele riet flink te zwaar is. Hier kun je dan weer wel je schuurbies of schuurpapier voor gebruiken)
De tekening hieronder stelt de bovenste helft van een rietje voor en ik heb de gebieden
aangegeven die ik gebruik om rietjes bij te werken. Vaak is het niet slechts 1 gebied dat
bijgewerkt moet worden, maar een combinatie. Bepaal wat eraan scheelt, zoek het juiste
kleurtje erbij en ga dan lekker hout hakken (maar VOORZICHTIG. Als de bevers in je
omgeving jaloers gedrag gaan vertonen ben je te fanatiek!!!). De aangegeven gebieden zijn
trouwens niet zo scherp begrensd als op het plaatje, maar zo is het wat duidelijker.
Het meest irritante onderdeel van een klarinet is, na de
bespeler, wel het rietje. Iedere klarinettist koopt z'n rietjes met de -tig tegelijk in de
hoop dat er wat goeds bij zit. Sommige waaghalzen werken hun rietjes zelf bij en enkele zonderlingen maken hun rietjes zelf.
Voor al die enkelrietblazers die ook eens willen zien hoe je zelf rietjes maakt volgt nu een fotoverslag van het DOE-HET-ZELF-RIET.